Luc Drappier en de panne

Dat een geboren Gentenaar de Westhoek en De Panne in het bijzonder in zijn hart draagt kan op het eerste gezicht een een beetje bizar lijken en toch is dat in het geval van Luc Drappier niet zo. Hij noemt De Panne zelf zijn tweede habitat. Hij voelt er zich thuis, houdt van de bijzondere ligging nabij zijn andere liefde, Frankrijk en leeft mee met de getijden die hem herinneren aan de hoogte- en laagtepunten in het leven maar bij iedere beweging nieuwe inspiratie aanbrengen.

In het kortverhaal "BESTRALINGEN" vertelt hijzelf hoe hij als kind voor de eerste maal in De Panne belandde.

BESTRALINGEN

Met dit "KORTVERHAAL" behaalde Luc de eerste prijs in de schrijfwedstrijd ter gelegenheid van "TOAST LITERAIR", een organisatie van "HET DAVIDSFONDS" afdeling De Panne.


Ik was vijf en de oudste van drie in negentienhonderdachtenveertig. De oorlog was dan wel gedaan, de gevolgen waren nog steeds voelbaar. Ik was tenger en had een hekel aan eten, ik lustte bijna niets. Kokhalzend probeerde ik warme perziken door te slikken of erger nog hesp. Daar kon ik minuten lang zitten op kauwen tot het een elastische massa werd die ik onmogelijk naar binnen kreeg. Ik was mager en vaak ziek maar dat vond ik niet erg. Ik kreeg dan veel bezoek van mensen die zich om mij bekommerden en dat gaf mij wel een goed gevoel. Maar, dat kon natuurlijk zo niet verder en dokter Isidoor, de dorpsdokter, maakte een afspraak met een specialist in Aalst. 
Wij woonden toen in Moorsel op de ‘pachting‘. Eigenlijk was dat de Aalsterse steenweg maar de enkele huizen tegenover de rijkswacht die eigendom waren van de kasteelheren werden zo genoemd. Het was al bij al een heerlijke tijd. De kinderen trokken samen op avontuur naar het achterbos om te gaan vissen in de Molenbeek. Dat kon toen nog. Lijntjes of netten hadden wij niet maar met een emmer waarvan de bodem een beetje doorgeroest was schepten wij er lustig op los tot een dolgedraaide vis er zijn einde in vond. Toen de avond viel en wij uitgeput naar huis trokken stonden de moeders ons op te wachten, de pannen in de aanslag.
Op een druilerige morgen, het zal zowat half juni geweest zijn, moest ik vroeger opstaan, want ik zou met mama naar de specialist in Aalst gaan. Gaan, moet je dan ook letterlijk nemen want van Moorsel naar Aalst is amper vijf kilometer en dat deed iedere dorpeling te voet. Na een uurtje stappen door een miezerige motregen kwamen wij bij de dokter aan. Wanneer wij de wachtzaal betraden werd ons onmiddellijk duidelijk dat ik niet het enige geval was. De verdamping van de natte kleren vulde de kamer met een zilte, verstikkende lucht. Er zaten zeker twintig kinderen van mijn leeftijd met één van hun ouders in een ruimte waar een grote antieke tafel de helft van de plaats innam. Een paar lagen op de tafel het tekort aan slaap in te halen. Na uren wachten werden de eerste patiëntjes ontvangen. De ouders die het dokterskabinet verlieten werden dan telkens overvallen met dezelfde vraag :’Wat heeft hij gezegd ?’ en het antwoord was even stereotiep :‘Bestralingen‘. Mijn moeder, het wachten beu, besloot dat wij naar huis gingen. Zij kreeg zo het gevoel dat die dokter een machine gekocht had die hij moest laten renderen. Zij zou het verhaal aan dokter Isidoor vertellen en zijn oordeel afwachten. Zijn conclusie was duidelijk, als bestralingen helpen dan helpt ook de zeelucht. De maand mei leek hem het beste moment om naar zee te trekken want dan is het jodiumgehalte in de lucht het hoogst en dat zou hetzelfde resultaat geven als die bestralingen. In ons dorp had niemand in die jaren al ooit de zee gezien. Een collega van mijn vader vergeleek de zee met Meldert vijver en zei erbij : ’maar dan iets groter ‘. De oplossing leek eenvoudig maar de realisatie van het project was voor ons, om budgettaire redenen, niet haalbaar.
Maar mijn mama, die boekhoudster was van opleiding bedacht een soort besparingsplan waar onze huidige ministers nog iets kunnen van leren. Mijn vader rookte toen nog en kocht zijn sigaretten in doosjes van honderd, dat was goedkoper. De lege doosjes die mama had bewaard om er allerlei spulletjes in te bewaren werden voorzien van een opschrift. Huishuur, elektriciteit, verzekering, voeding, kledij en als laatste ‘zee’. Mijn vader vond dat geniaal en besliste om onmiddellijk te stoppen met roken en het gespaarde geld in het doosje ‘zee’ te steken. Van ieder maandloon en het kindergeld werd vanaf dan een deel in ieder doosje gestopt en voor wat niet op één van de doosjes stond werd geen geld uitgegeven.Op die manier kwamen wij niets tekort en werd na de winter duidelijk dat wij ons doel zouden bereiken, wij gingen naar de zee.
Mijn vader die in Aalst werkte bij Fabelta had in het station inlichtingen genomen hoe wij op de meest eenvoudige manier aan de zee geraakten. De man aan het loket had hem tientallen mogelijkheden voorgelegd maar het eenvoudigst was in Aalst op de trein stappen en in Adinkerke afstappen. De weg naar De Panne zouden wij dan wel te voet doen. Wij waren dat toch gewoon als wij naar Aalst gingen.
Aangezien wij geen benul hadden hoe zo een vakantie moest georganiseerd worden beslisten mijn ouders om een verkenningstrip te maken en ter plaatse zelf te gaan zoeken naar een onderkomen.De Lente was net begonnen in maart negenenveertig toen wij op een vroege zonnige zondagmorgen te voet naar Aalst stapten om de eerste trein naar Adinkerke te nemen. Wij hadden geen oog voor de omliggende velden en de jonge gewassen noch voor de hoge bomen aan de Koesteert. Dat is een gehucht van Moorsel dat iets verder naar Aalst toe ligt. Aan Mijlbeek de Rozen was de bareel gesloten en onrust maakte zich van ons meester. Op die manier zou het nipt worden om de eerste trein te halen maar gelukkig moesten wij niet te lang wachten.
Het station van Aalst was op dit vroege uur op zondagmorgen een eenzame plek. Wij waren de enige reizigers en de stationschef nam zelfs de tijd om een praatje te slaan met mijn vader, niet over het weer maar over onze bestemming. ’De Panne’ zei hij :’een groot strand hebben ze daar, tot in Frankrijk kan je er wandelen en vergeet niet om er een Picon-vin te gaan drinken, in Bredune.’ Onze trein stoomde het station binnen en vulde het lege perron met een enorme witte wolk. De geur van zwetend staal en de zwarte kolenwalm waren een totaal nieuwe ervaring voor mij. Ik was nog nooit verder gereisd dan de naburige dorpen Meldert, Wieze en Baardegem en op zondag naar het vliegveld van Aalst om er naar de Kamielekes te gaan kijken. Dat waren kleine vliegtuigjes waarmee iemand die geld had een luchtdoop kon doen. Bij ons thuis stond dat niet op één van de doosjes en dus deden wij dat niet.
Piepend, stomend en stinkend zette de locomotief zich in beweging en het grote avontuur kon beginnen.Dendermonde, Wetteren, Gent, Deinze, Lichtervelde, ik werd er duizelig van. De mij onbekende namen van steden en gemeenten volgden elkaar op en ik kreeg zo het gevoel een wereldreiziger te zijn want mama had mij op het hart gedrukt dat geen enkel kindje in het dorp dit ooit had meegemaakt. 
Wij reden langs achtertuintjes waar de mensen de grond in de moestuintjes bewerkten voor het komende seizoen en bij de provinciewissel van Oost- naar West-Vlaanderen werden de landerijen plots veel groter en de koeien waren bruin in de plaats van blauw-wit zoals bij ons in het dorp.
Na anderhalf uur treinen arriveerden wij in het station van Adinkerke en ook daar was weinig beweging, het was tenslotte ook nog maar maart. Goedgezind omdat wij dicht bij ons doel waren gingen wij op stap naar La Panne. Zo was dat in die jaren, op alle asbakken in de souvenirwinkels, op de postkaarten en de met schelpen versierde kistjes, waarvan de bestemming mij ontging, stond in sierlijk schrift La Panne. Via de Route d’Adinkerke kwamen wij op de Zeelaan waar wij de eerste huurbrieven zagen. De huizenjacht kon beginnen. Bij iedere brief werd aangebeld en werd onderhandeld maar het negatieve hoofdschudden na ieder bezoek gaf aan dat er geen akkoord was. Er zat klaarblijkelijk toch iets te weinig geld in het kistje ‘zee’. Iemand gaf ons de raad om naar St. Idesbald uit te wijken, daar zouden wij wel iets vinden. Maar ook dat bleek een maat voor niets. Moe van het vele lopen namen wij dan maar de kusttram terug naar De Panne en stapten af aan de Square Bonzel. Dat is tegenwoordig het Koning Albertplein. 
Het werd late namiddag en stilaan koeler. De kragen werden iets hoger getrokken en wij lieten ons uitgeput op één van de bankjes vallen. Wat ‘s morgens met veel enthousiasme begon eindigde in mineur. Alles wees er op dat het voorgenomen budget dan toch iets te krap was en er moest dus een middel gevonden worden om het op te trekken. Terwijl mijn ouders met elkaar overlegden over enkele mogelijkheden speelden wij in de hoopjes zand die tegen de typische gevels van het pleintje waren opgewaaid. Het ogenblik van de terugreis kwam nu zeer dichtbij en er werd besloten om de volgende tram naar Adinkerke te nemen. Terwijl mijn vader de uurregeling ging raadplegen kwam een man van uit de Bonzellaan het plein opgewandeld. Hij bekeek mijn moeder met haar drie kinderen en dacht dat er iets aan de hand was. Hij vroeg :’Is er een probleem, mevrouw, kan ik helpen ?’. ‘Ach, mijnheer,’ zei ze :‘een probleem en geen probleem’ en zij resumeerde het verhaal van onze zoektocht naar een vakantiewoning. Ondertussen was mijn vader er terug bij gekomen en na een korte kennismaking zei de man:’Ik denk dat ik een oplossing heb. Kijk, ik woon daar’ en hij wees naar de straat tegenover het plein die naar de dijk liep. ‘Normaal verhuur ik elke verdieping en ikzelf woon tijdens het seizoen in de sous-terrain. Maar ik heb ook nog een kleine remise achteraan op de binnenkoer en die is ook bewoonbaar. Ik kan tijdens jullie verblijf daar gaan wonen. Wat denken jullie daarvan?’ Mijn moeder barstte in tranen uit en mijn vader schudde de arme man bijna een arm los. Alle spanning was plots weg en het vooruitzicht dan toch vakantie te kunnen nemen aan zee maakte ons zo euforisch dat wij de volgende tram niet eens hadden zien aankomen, laat staan vertrekken.Gedurende de korte wandeling van ons bankje naar de woning aan de huidige Zeilweg nummer drie heeft mijn moeder al de dankformules, die zij kende, uitgesproken. De man stelde ons voor aan zijn echtgenote en vertelde kort wat er gebeurd was. De vrouw omhelsde mijn moeder en wij kregen een babelute. Het was duidelijk dat die mensen blij waren dat zij iemand hadden kunnen helpen.’Goed volk’ zei mijn vader.
Pas wanneer wij op de trein zaten en door de donkere avond terug richting Aalst reden, realiseerden wij ons dat wij de zee zelf niet gezien hadden maar het gevoel dat wij ons doel dan toch bereikt hadden overtrof alles. Wij vergaten de pijn van de blaren op onze voeten en de rugklachten van mijn moeder waren even ondergeschikt aan onze collectieve gelukzaligheid. 
Laat die avond kwamen wij weer aan in Aalst en om Moorsel te bereiken belde mijn vader vanuit het hotel des Flandres recht tegenover het station naar dokter Isidoor die ons op dat late uur met zijn automobiel kwam afhalen. De tijd die verliep tussen maart en mei leek wel een eeuwigheid. Het gezaag van haar kinderen maakte mijn moeder creatief. Zij had op een lei met een griffel negenendertig streepjes gezet en iedere dag mocht één van ons om beurt één streepje wegvegen. Dat en het zelf breien van een visnetje behoorde tot de voorbereiding van wat stilaan de omvang van een expeditie kreeg. 
Mijn vader had tijdens onze verkenning in De Panne eens goed gekeken hoe een jokari er uitzag en was begonnen met de bouw van een eigenzinnig exemplaar. Een blok eikenhout, samengesteld uit een aantal op elkaar gelijmde planken die hij tijdens de oorlog in een Duitse loods had gepikt, vormde de basis. Een draainagel in het midden met daaraan een kwalitatieve elastiek, die bij Fabelta een andere bestemmig had, en een schuimrubberen balletje waarvan de oorsprong ook onduidelijk was maakten het geheel tot een jokari. De pallets waren gemaakt van ‘gerecycleerde’ op elkaar gekleefde vellen Unalit. Een test had echter aan het licht gebracht dat het houtblok bij elke slag een halve meter vooruit schoof wat het spel sterk bemoeilijkte. Een collega op het werk had een oplossing. Tijdens de middagpauze werd het blok onderaan uitgefreesd en de ontstane ruimte werd gevuld met twee kilogram oud lood van de vuilnisbelt. Het resultaat was verbluffend en de jokari werd meteen ook het zwaarste stuk dat wij zouden moeten meezeulen.
Een week voor ons vertrek was de stress overal in huis voelbaar. Her en der lagen hoopjes spullen die mee moesten en wij mochten niets meer aanraken. Op een avond begon mijn vader de bagage klaar te maken. Reiskoffers hadden wij niet en dus moest er weer creatief gedacht worden. Mijn vader was een crack in het vlechten en knopen van touw. Voor mijn broer Guy en mezelf werd een pakje gemaakt met kleren en een paar zeesletsen. Elk stukje ondergoed werd strak opgerold en gestapeld waarna met de nodige handigheid de hele inhoud in dik bruin inpakpapier werd gewikkeld. Met touw werd alles samengehouden en twee uit hetzelfde touw gevlochten linten deden dienst als schouderriemen. Op die manier ontstond een soort papieren rugzak. De bruine kleur van het papier in combinatie met de touwen gaven er een militaire look aan. Daarna volgde de pièce de consistance. De vooroorlogse diepe kinderwagen van mijn zusje zou dienst doen als grote rijdende reiskoffer en container voor de huisraad. Gezien de verhuurder zijn persoonlijke woning aan ons had afgestaan had hij zijn eigen huisraad meegenomen naar de remise en moesten wij voor eigen potjes en pannetjes zorgen. De borden en het bestek waren verdeeld. Onderaan zat in iedere kookpot ondergoed en het deksel was met een ingenieuze knoopmethode vastgemaakt aan de oren. Boven deze onderlaag, gescheiden door een vel Unalit lag dan het speelgoed en het schoeisel met daarop het matrasje en natuurlijk mijn zusje Cecile. Mijn moeder droeg een soort grote zwarte boodschappentas met haar persoonlijke spullen en mijn vader zijn lederen boekentas waarmee hij dagelijks naar zijn werk trok. Onze voorbereidende trip naar De Panne had zijn doel niet gemist. Als en hecht team bereikten wij zonder enig probleem de Bonzelstraat, nu dus Zeilweg genoemd.Het weer zat tegen. 
Het had de hele week geregend en de vooruitzichten waren ook niet goed. Maar dat kon de pret niet drukken en regenen of niet, wij zaten iedere dag op het strand tussen de vlagen door. Van het strand naar onze stek was amper vijftig meter. Op de derde dag van ons verblijf stonden wij ‘s morgens, tegen alle verwachting in, op met zonneschijn en De Panne begon te leven. Het was zondag en ook de dagjestoeristen hadden de weg naar zee gevonden, vooral Fransen die met hun stokbrood onder de arm hun kaas en wijn degusteerden op het immense strand.
Wij maakten er kennis met Luc en zijn pedalo’s. Ook met Guido die samen met zijn moeder cabines en strandstoelen verhuurde en niet te vergeten Arizona met zijn fietsenzaak. Mei was geen al te drukke maand en op weekdagen hadden wij het strand bijna voor ons alleen. Wij maakten ons moe en vuil, wij slikten in ons kinderkijk geweld zand en zeewater om na het dagelijkse bezoek aan de crypte van O.L.V. van Fatima als stenen in slaap te vallen. Bij regenweer konden wij terecht in de Cornet d’ Amour. In deze ijsjeszaak kreeg je bovenop het bestelde ijsje een frisco cadeau en kon je, terwijl je genoot van je dubbele consumptie, kijken naar de filmpjes van Chaplin of Laurel en Hardy. Kortom, het werd een vakantie die mijn hele leven zou veranderen. De zeelucht deed inderdaad zijn werk en de woorden van dokter Isidoor werden werkelijkheid. In De Panne leerde ik eten, pistolets met garnalen op het terras van de Robinson. Ik kon maar niet genoeg krijgen van de pladijs met botersaus en aardappelpuree en voor het eerst ontdekte ik de heerlijkheid van mosselen met friet. Het kleine frêle ventje dat met moeite de oorlog was doorgekomen groeide uit tot een stevige sportman.Merci, De Panne.

 

Contact

DE PANNE IN AQUAREL LucienMaskenslaan 4/1101
8660 DE PANNE
058/41 00 45 luc.drappier@skynet.be